Zondag na Pinksteren 23

Engelbert, 11 oktober 2010

Zondag van de tien melaatsen

Ruth 1, 1-19a

2 Timoteüs 2, 8-15

Lucas 17, 11-19

 

“Hebt u de Here Jezus al als redder en leidsman in uw leven verwelkomd?”

Schrikt u maar niet, u bent niet per ongeluk bij een dienst van het Leger des Heils of een pinkstergemeeente beland. Oud-katholieken hebben niet de gewoonte elkaar zulke persoonlijk vragen over hun geloof of over hun relatie met Jezus te stellen. Wij praten liever over liturgie of over een stukje kerkgeschiedenis.

Ik kwam deze zin tegen in de roman Sterrenregen van de Iers schrijfster Marian Keyes. In dit boek beschrijft ze met veel humor en mededogen een groep mensen die met elkaar in een appartementencomplex wonen. Een van hen is Lydia, een zeer onvriendelijk en chagrijnig typje. Ze ziet er snoezig uit, maar heeft een tong als een scheermes. Ze deelt, gedwongen door geldgebrek, het appartement waarin ze woont met twee Poolse arbeiders, die zich laten tiranniseren door dit boosaardige elfje. Ze is taxichauffeur. Ze heeft de pest aan haar werk en bovenal aan praatgrage passagiers, maar heeft een probaat middel om hun tot zwijgen te brengen: Ze stelt de vraag waarmee ik zojuist begon: “Hebt u de Here Jezus al als redder en leidsman in uw leven verwelkomd?” Meesstal houden ze dan meteen hun mond. Maar op een dag trapt ze in haar eigen Jezusval: ze treft een passagier die Jezus inderdaad als zijn redder ziet en die daar maar al te graag uitgebreid over wil praten. Dat moet haar weer overkomen. Een zonderling. Een Jezusfreak. Iemand die het nodig vindt te getuigen van zijn verlossing en van zijn geloof in Jezus.

Net als die Samaritaan in het evangelie van vandaag die niet, zoals de negen anderen, zijn genezing aanvaardt voor wat het is, maar die het nodig vindt terug te gaan om Jezus te danken.

Jezus is op weg naar Jeruzalem. De evangelist Lucas laat hem zijn reis beginnen in hoofdstuk 9 van zijn evangelie, waar staat: En het geschiedde, toen de dagen van zijn opneming begonnen te naderen, dat Jezus vastbesloten zijn aangezicht erop richtte om naar Jeruzalem te gaan. De woorden “Het geschiedde” waarmee deze tekst begint, gebruikt Lucas altijd als hij een bijzondere gebeurtenis in de heilsgeschiedenis aankondigt. Jezus gaat dus vanuit Galilea op weg naar Jeruzalem. De weg van Galilea naar Jeruzalem in Judea voert door Samaria.

Samaria hoorde tot het koninkrijk Israël.. In 722 voor onze jaartelling werd een deel van de inwoners van Samaria door de Assyiriërs weggevoerd; voor hen in de plaats kwamen er kolonisten, die zich vermengden met wat er overgebleven was van de oorspronkelijke bevoliing. Hieruit ontstonden de Samaritanen, die door de zuidelijke Israëlieten niet beschouwd werden als echte Israëlieten. Zij mochten dan ook niet meehelpen met de herbouw van de tempel en bouwden toen maar een eigen tempel, die in de ogen van de Israëlieten niet meetelde.

Haat en nijd dus, tussen de Israëlieten en de Samaritanen en het is dan ook geen wonder dat de boden, die Jezus uitzendt om onderdak voor hem te bereiden, te horen krijgen dat men hem niet wenst op te nemen, omdat hij een jood is, op weg naar Jeruzalem.

Het evangelie van vandaag speelt zich enige tijd later af. Het vers waarmee dit evangelie begint, lijkt opvallend veel op de tekst in hoofdstuk 9, die ik net voorlas. In die dagen geschiedde het, toen Jezus naar Jeruzalem reisde, dat hij door het grensgebied van Samaria en Galilea trok. Opnieuw dus: het geschiedde, en opnieuw wordt gezegd dat hij naar Jeruzalem reist, en opnieuw komt hij op zijn weg door Samaria.

Dat is trouwens vreemd. Tussen zijn eerste komst naar Samaria en deze tweede komst is Jezus voortdurend op weg geweest naar Jeruzalem. Jerzuzalem ligt in het zuiden, Galilea ligt in het noorden. Jezus trekt hier door het grensgebied van Samaria en Galilea. Als hij naar Jeruzalem wil, reist hij de verkeerde kant op. Het is dus duidelijk dat Lucas er een speciale bedoeling mee heeft, dat hij hem eerst weer naar Samaria laat gaan.

De ontvangst in Samaria is anders dan de eerste keer. Toen werd hij afgewezen, nu is hij van harte welkom. Toen hij een zeker dorp binnenging, kwamen hem tien melaatse mannen tegemoet. Melaatsen stonden buiten de gemeenschap. Ze waren verstoten uit de maatschappij. Hun ziekte zou door zonde veroorzaakt zijn. Ze moesten zichzelf zien te redden, kregen van een afstand voedsel toegeworpen en moesten uit de buurt van andere mensen blijven. Ze kregen een ratel, waarmee ze hun aanwezigheid moesten aankondigen, en waren verplicht om bij de nadering van mensen van een afstand te roepen dat ze besmet waren. Met elkaar vormden ze een groep van outcasts, zoals ook in ons evangelie: van dit groepje melaatsen in het grensgebied van Samaria en Galilea blijkt er één een Samartiaan te zijn, de andere negen zijn dus kennelijk Galileeërs, joden dus. Joden en Samaritanen gaan over het algemeen niet met elkaar om, Samaritanen zijn uiigestotenen, maar in de melaatsheid valt het onderscheid weg..

Maar ook al zijn ze outcasts, ze vertegenwoordigen in dit verhaal de gemeenschap en dat is te zien aan het getal tien. Volgens de joodse wet zijn er tien mannen nodig om de sabbatdienst te vieren. Tien mannen vertegenwoordigen dus de hele gemeenschap. Een pastor in Amsterdam vertelt, dat hij een kleine joodse gemeenschap kent. Iedere sabbat zit men daar in spanning te wachten op de tiende man, een oude, zeer orthodoxe jood die, zoals het betaamt, te voet naar de synagoge komt en veel tijd nodig heeft om de lange weg af te leggen. Als hij binnenkomt is er grote opluchting. De dienst kan doorgaan.

Als Lucas vertelt dat er tien melaatsen naar Jezus komen, wil hij daarmee zeggen: de hele gemeenschap, Galileeërs en Samaritanen, joden en Samaritanen, is melaats, is ziek en heeft genezing nodig. Galilea staat bekend als het Galilea der volkeren, omdat er veel vreemdelingen wonen. Je kunt dus ook zeggen: de hele mensheid is ziek.

De melaatsen blijven op afstand van Jezus, maar roepen geen waarschuwing, in plaats daarvan roepen ze hem toe: Jezus, meester, ontferm u over ons. Kyrieleis, Heer, ontferm u. Het is de hele zieke mensheid die hier staat en tot Jezus roept: Heer, ontferm u over ons.

Het antwoord van Jezus is: Ga jezelf maar tonen aan de priesters. Dat zegt hij tegen melaatsen die gepresenteerd worden als Samaritaanse en Galilese dorpelingen. Ze gaan en onderweg blijken ze genezen te zijn. Letterlijk staat er: geheeld als totale mens, zowel fysiek, sociaal als religieus.

Tien melaatsen, die de hele menselijke gemeenschap vertegenwoordigen, hebben Kyrieleis geroepen.. Maar er keert er slechts één terug om Jezus te danken, om het Gloria te zingen. De negen anderen gaan, naar we mogen aannemen, naar de priesters om zich tonen, ze worden genezen verklaard, ze brengen dankoffers en zingen gloria. Maar er klopt iets niet. Ze horen met zijn tienen te zijn.

We kunnen wel begrijpen waarom de Samaritaan niet meegaat met de negen anderen. Als Samaritaan was hij niet welkom in de tempel. En je moet toch ergens heen met je dankbaarheid. Dan maar terug naar Jezus. We kunnen ook van alles veronderstellen over de vraag waarom de negen anderen niet terugkomen om Jezus te bedanken. Misschien hadden ze te veel haast om weer naar hun familie terug te keren, om hun plaats in de maatschappij weer in te nemen,misschien schrijven ze hun genezing toe aan God, waarbij ze Jezus alleen beschouwen als menselijk hulpmiddel.

Wat wij veronderstellen komt echter neer op hinein interpretieren. Belangijker is het te kijken wat Lucas hierover zegt. De Samaritaan keerde terug en loofde God met luider stem.

En hij viel op zijn aangezicht voor zijn voeten. Voor wiens voeten? Het woord Jezus wordt hier niet genoemd. Er staat: Hij loofde God en viel voor zijn voeten. Voor Gods voeten dus, en dat moet wel betekenen dat de Samaritaan Jezus als God zag. Dat wordt bevestigd door het feit dat hij op zijn aangezicht valt, want dat doen joden – en dus ook Samaritanen – alleen voor God. De Samaritaan ziet God zoals hij werkelijk is en in Jezus tot ons gekomen is.

Uitgerekend een Samaritaan, door Israël gemeden als een melaatse. Degene die als Samaritaan het diepst gekwetst was door het feit dat hij, ondanks het feit dat ook hij de Tora las, buiten Jeruzalem werd gehouden, weet zich nu het meest gezegend, doordat de jood Jezus de ban heeft gebroken, de Tora heeft vervuld en juist hem in Israël heeft ingelijfd.

Het is niet de eerste keer in het Lucasevangelie dat een Samaritaan opgevoerd wordt als de enige die het begrijpt. Eerder in het evangelie horen we de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. De priesterlijke jood, de wetsgetrouwe leviet, op weg naar de tempel voor een priesterlijke dienst, negeren de gewonde aan de kant van de weg, de Samaritaan ontfermt zich over hem..

De Samaritaan uit ons evangelie gelooft, en daarom zegt Jezus tegen hem: uw geloof heeft u gered. Ze zijn alle tien genezen, maar alleen de Samaritaan wordt gered.

Uw geloof heeft u behouden, staat er in de vertaling die we gelezen hebben, maar eigenlijk staat er een woord dat gered betekent. En dat is van belang gezien de opvattingen van de joden uit die tijd over redding. Israël was bezet en keek uit naar redding. De Joden hadden vaststaande ideeën over de bevrijding van Israël. De Sadduceeën geloofden dat vooral de tempeldienst behouden moest blijven om door God gered te worden. De Farizeeën geloofden in het streng opvolgen van de Wet en de Zeloten wilden geweld gebruiken om de Romeinen te verdrijven. Maar de redding die Jezus brengt, voldoet niet aan die verwachtingen.

De negen andere melaatsen keren terug in de joodse gemeenschap en voegen zich onder de bestaande opvattingen. Maar de redding die Jezus brengt is van een andere aard, ze is geweldloos en gaat de tempeldienst te boven. De redding door Jezus bestaat in het navolgen van Jezus. Volgens de vertaling die wij lazen zegt Jezus tegen de Samaritaan: Sta op, ga heen. Hij zendt hem dus weg. Maar er staat: sta op en reis.

Er is nog iemand op reis in dit verhaal. Jezus zelf is op reis naar Jeruzalem. Hij neemt niet de kortste weg, maar keert eerst terug naar Samaria, omdat hij daar nog iets te doen heeft. Hij moet tien melaatsen genezen. Hij moet de mensheid genezen. Hij moet laten zien dat allen genezen kunnen worden, joden, Samaritanen en heidenen. En tegen wie gelooft zegt hij: sta op en reis. Sta op en reis achter mij aan, op de weg die naar Jeruzalem voert. Reis achter mij aan, en red de gewonde die aan de kant van de weg ligt en die Kyrieleis roept. En loof God. Want het geloof in Jezus betekent: God liefhebben boven alles en uw naaste als uzelf.

Hebt u, hebben wij Jezus al aanvaard als redder en leidsman in ons leven?

 

Mw. Adrie Paasen

Lector