Preek B jaar, 3 december 2017
Preek bij de eerste zondag van de Advent
Jesaja 64, 1-9; 1 Korintiërs 1, 1-9; Marcus 13, 24-37
Het unieke aan ons mensen is dat we betekenis geven aan dingen. We zoeken naar structuren en verbanden in het leven. Zo zoeken we ook naar onze plaats in de wereld. Waarmee hangt ons bestaan samen? Hoe is ons heden verbonden met het verleden? Wat betekent de manier waarop onze voorouders betekenis gaven aan het leven voor ons nu?
Toch kan het zijn dat we ons daarbij in de huidige tijd teruggeworpen voelen op onszelf. Zeker wanneer we in het leven verlies ervaren, verdriet, pijn. Wanneer kinderen andere wegen gaan dan die we zelf voor ogen hadden. Hun ouders geweld aandoen door de afwijzing van hun normen en waarden. Of kinderen die door hun ouders zijn verstoten om wie ze zijn. Die bijvoorbeeld worstelen met hun seksualiteit in een omgeving die hen niet goed gezind is. Die hen afwijst i.p.v. met liefde te omgeven.
Het kan de glans van het leven doen verdwijnen. Alles lijkt aan het wankelen te gaan of in te storten. Het beeld van mensen die als leem geboetseerd zijn naar het evenbeeld van God lijkt dan niet meer te volstaan. Want hoe kunnen we evenbeeld zijn van iemand waarvan het lijkt alsof Hij in het buitenland verblijft, terwijl onze wereld telkens donkerder wordt en we in ons leven steeds meer het gevoel hebben niet meer zelf de controle te hebben.
Als kinderen lijken we ons te richten tot een God die als een Vader de moeilijke zaken voor ons zal oplossen, waarmee we aangeven zelf de verantwoording niet te kunnen of willen dragen.
De betekenis in het leven lijkt te verdwijnen en het wordt steeds moeilijker daarin de Naam van God uit te spreken of een plek te geven.
Afdwalen van God
In het r.k. leesrooster wordt aan de eerste lezing nog een stuk toegevoegd dat het gevoel nog wat aanscherpt.
16b Gij, HEER, zijt ons vader, van oudsher heet Gij onze verlosser. 17 Waarom, HEER, liet Gij ons van uw wegen afdwalen, waarom liet Gij ons hart verstenen, dat het U niet meer vreest? Keer terug, wees uw dienstknechten ter wille, de stammen die uw eigendom zijn.
19 Wij zijn geworden, als had Gij nooit over ons geregeerd, als was uw naam nooit over ons uitgeroepen. Mocht Gij de hemel toch openscheuren om af te dalen! De bergen zouden wankelen voor uw aangezicht. (Jesaja 63, 16b- 17 en 19)
Als kinderen lijkt het volk haar eigen verantwoordelijkheid op anderen af te schuiven. Waarom heeft God ze toch laten afdwalen?
Het volk staat machteloos, overgeleverd aan de macht van vijanden waardoor ze onherkenbaar zijn geworden voor hun voorvaderen. Een soort van schaamte bekruipt ze wanneer ze denken aan de tijd van hun voorvaderen. De wereld waarin ze leven, wordt beheerst door wangedrag waardoor geen recht meer wordt gedaan aan anderen. God is verworden tot een van de vele goden. De mensen kunnen hem niet meer onderscheiden van de andere goden. Een soort van ‘God is dood’ mentaliteit waarmee Nietzsche in zijn tijd de samenleving beschreef: ‘en wij hebben hem dood gemaakt’. In zijn verhaal voorziet hij als een soort profeet de gevolgen van een samenleving waarin God geen plaats meer heeft. Hij doelt dan ook niet op een plaats zoals door de eeuwen heen van God gemaakt is, maar misschien veel meer God als bron voor ons morele handelen dat onder druk komt te staan door de steeds toenemende maakbaarheid van het leven die hij al in de negentiende eeuw zag ontstaan. De kilheid en doodsheid van de mensen die toeneemt in een wereld waar God geen plaats meer heeft. Nietzsche laat de dwaas in zijn aforisme veelbetekenend de lantaarn stukgooien waarmee hij op klaarlichte dag naar God zocht.
De profeet in de lezing van vandaag doorziet ook die doodsheid van het bestaan. De ‘verwelktheid’ van de mensen, die als dorre bladeren door de wind van de eigen zonden worden weggeblazen. Hij beseft het maar al te goed, we zijn zelf verantwoordelijk, maar willen eigenlijk niet zelf die verantwoordelijkheid dragen en misschien kunnen de mensen dat ook niet.
Met het schokkende beeld van een bezoedeld kleed, waarmee verwezen wordt naar de lap van een menstruerende vrouw, wordt de toehoorder door de profeet wakker geschud. De toehoorder mag zich bewust worden van het eigen ongeloof, de eigen ontrouw of frauduleuze instelling. Allemaal betekenissen die passen bij het Hebreeuwse woord dat is gebruikt voor het bezoedelde kleed.
Terug naar het licht
Maar er is hoop, want ze kunnen het van zich afwerpen, zoals ook na de menstruatieperiode van een vrouw het kleed werd weggeworpen en de vrouw ritueel gereinigd kon worden. Het is nooit te laat om opnieuw te beginnen.
We mogen ons dan wel afvragen of we die ruimte ook ervaren en of we zelf die ruimte geven aan anderen. Denk aan mensen die fouten begaan, soms klein, maar vaak ook veel groter. Denk aan mensen die hun eigen leven niet onder controle hebben door verslaving of door ongeluk in het vinden van werk. We kunnen dan wel vroom God om vergeving va onze schulden vragen, maar in hoeverre zijn we zelf bereid anderen ook hun schuld te vergeven?
Durven we daarbij ons eigen leed en verdriet te delen met elkaar in deze gemeenschap? Wanneer we denken te falen, durven we dat dan wel te delen met anderen? Misschien dat je eigen idee van falen door anderen niet als falen wordt gezien, maar als iets wat buiten jouw eigen macht lag. Waarbij je troost nodig hebt.
Die mogelijkheid ligt in onze gemeenschap, zoals Paulus ook in zijn gemeente ziet dat alle gaven van de H. Geest aanwezig is in de gemeenschap. Niet één persoon dus die alle gaven heeft, maar de gemeenschap die elkaar nodig heeft om al die gaven samen te ontvangen, waarbij iedereen op eigen wijze de gaven van de H. Geest inbrengt in de gemeenschap. We mogen het de volgende keer beleven in de viering wanneer Gea, Grietko, Carla en Willy het H. Vormsel ontvangen. Ook zien we het in de ontwikkelingen rondom kinderkerk en de vraag naar een manier om elkaar beter te leren kennen, door ook beter vindbaar voor elkaar te zijn ook buiten de vieringen.
Tekenen
De rijkheid aan gaven van de Geest in de gemeenschap is belangrijk om elkaar te dragen en te inspireren. Ze zijn nodig om gemeenschap te vormen en het is belangrijk om ons daarvan bewust te worden.
Het zijn tekenen waaraan we zien dat Gods koninkrijk nabij is, niet alleen in tijd, maar juist ook dat het onder handbereik ligt. Ondanks dat we soms twijfelen aan hoe de wereld er nu uitziet Dat het moeilijk is verder te kijken dan de moeilijke momenten waarin we soms verkeren. Zoals ik van de week van een wanhopende moeder de tekst van Ede Staal hoorde:
‘Maar het is nog nooit zo donker geweest of het werd altijd wel weer licht’. (’t Het nog nooit, nog nooit zo donker west of ’t wer altied wel weer licht)
Ondanks dat alles in het leven leek te wankelen bleek er toch hoop op uitkomst.
Als kinderen mogen we dan wel de vraag tot God richten waar Hij toch is in onze wanhoop, verdriet en ellende. Bij Hem mogen we hoop vinden, zoals Hij begrijpt hoe het is wanneer kinderen afwijken van de weg. Wanneer we ons alleen voelen in ons verdriet. God weent met ons mee, maar wel met het vooruitzicht dat er hoop is. Dat het mogelijk is wanneer we ons zelf daarop instellen.
We zijn op weg, één lichtje op deze eerste Advent op weg naar Kerst. Een licht dat mag aanzwellen, tot een brandend vuur in onze harten. Dat ons verlangen naar God, naar Christus, het Licht in deze wereld, naar de H. Geest mag doen groeien. Laten we in onze zoektocht naar betekenis in het leven daarom plaats maken in ons leven voor God zodat Hij met Kerst mens kan worden in ons.
Amen.
Pastoor Victor