Allerheiligen/ Allerzielen 2018

Preek bij de gecombineerde viering van Allerheiligen en Allerzielen, 4 november 2018

Zusters en broeders,
Wanneer we jaarlijks met Allerzielen onze doden gedenken, wat wij meestal doen in het licht van alle heiligen, worden we ons vooral het leven indachtig dat ze geleid hebben. We beschouwen onze eigen herinneringen aan die levens en vormen ons eigen beeld van de mens die wij gedenken. Het zijn levens die getekend zijn door geluk en verdriet, succes en falen, vrede en geweld. Het zijn elementen die ons hevig emotioneel kunnen maken en in verwarring kunnen brengen. Het brengt ons soms op het onderscheid tussen goed en kwaad dat we treffen in mensen en hoe graag we dat ook zouden willen, dat is niet zwart-wit. Het enige wat we dan kunnen doen is het in vertrouwen in het licht zetten bij God. Symbolisch doen we dat met het aansteken van een kaarsje: “Heer, gij weet het”.

Spanningsboog

De lezingen van vandaag vormen een spanningsboog van het eschaton naar het hier en nu. Het allerheiligste, bij God, komt in het bereik van het alledaagse terwijl de menigte die niemand tellen kan, alle heiligen, zichtbaar worden in de gewone mensen van het hier en nu.

Mensen die uit grote verdrukking zijn gekomen, voor iedereen is dat anders. Het gaat over leven dat gekenmerkt wordt door geluk en verdriet, succes en falen, vrede en geweld, goed en kwaad. Maar het bloed van het Lam, het ultieme offer dat Christus onderging, maakt dat al het lijden achtergelaten mag worden. Het wordt witgewassen in dat bloed.

Toch is het moeilijk dit beeld te duiden. We leven in een tijd waarin we vooral gericht zijn op het aardse. Daarin past maar moeizaam het beeld van een uitgestelde heerlijkheid dat pas na dit aardse leven op ons wacht. Alles wat er in het aardse leven is moeten we daar verwerkelijken en het liefste zo snel en compleet mogelijk, met zo min mogelijk tegenslagen.

Maar in dat streven naar een compleet en gelukkig leven worden we keer op keer geconfronteerd met de imperfectie van deze wereld. Met mensen die slachtoffer zijn, mensen die ziek worden, die sterven. Wanneer dat gebeurd bekruipt ons altijd weer het gevoel dat het eigenlijk niet nodig was geweest. We zoeken naar een uitweg in ons denken: “hadden we nu maar…” of “was het maar zus of zo gegaan…”. Soms als zelfverwijt, soms verwijt aan anderen, of ook verwijt aan God.

We zijn hoogst ongemakkelijk met een imperfecte wereld. De imperfectie die we bij anderen bespeuren, brengen ook de imperfectie bij onszelf aan het licht. Het treft ons pijnlijk dat ook onze kerk niet perfect blijkt te zijn. Daardoor kan soms het christelijke perspectief als een irreëel sprookje overkomen. Zozeer zelfs, dat blijkbaar meer dan de helft van de Nederlanders zich niet meer identificeert met een religieuze denominatie en dat maakt het ook moeilijk voor ons om nog vertrouwen te hebben in een God die anders denkt over leven en dood.

In de kringen rondom Johannes ontstond er een eigen taalgebruik door hoe zij zich lieten raken door Jezus. Door die taal gaven ze nieuwe inhoud aan leven en dood, een diepere betekenis. Leven is niet zomaar leven, dood is niet zomaar dood. We zien het in het handelen van Jezus rondom de dood. Dood verbindt Hij met een leven van gisteren, los van God, terwijl door die ommekeer naar God toe het leven eeuwig is, vandaag, morgen, altijd.

Allesomvattend

God laat de mens als werk van zijn handen niet verloren gaan. Hij biedt altijd nieuwe kansen aan. Die kansen ontstaan door de loutering van het leven heen. Dat gaat niet zozeer over een vagevuur waarin de beproeving plaats vindt. Het gaat over het leven zelf, waarin mensen getekend worden door wat ze meemaken, door het leed wat mensen elkaar ook aandoen en de manier waarop we elkaar terecht, maar ook onterecht, bestraffen. Het is het leven van vandaag dat ons op de proef stelt en waarin we onszelf toe moeten verhouden. De één kan dat beter dan de ander en daarin hebben we elkaar nodig. Maar midden in dat lijden geeft God ons een toekomstvisie waaruit we kracht mogen putten in het hier en nu. De heiligen, de zielen die ons zijn voorgegaan hebben het leed van het leven doorgemaakt en we mogen erop vertrouwen dat ze in Gods heerlijkheid zijn opgenomen. In witgewassen kleren, behorend tot de menigte die niemand tellen kan, waar ook wij bij mogen gaan horen. Het eeuwige leven. “Geloof je dat?” vraagt Jezus. Een ogenschijnlijk gemakkelijke vraag, maar o zo moeilijk door ons te beantwoorden. We beladen die vraag met al onze twijfels die we door het leven opdoen. We beladen hem met al het wantrouwen dat is ontstaan in onze omgang met mensen die het vertrouwen beschamen. Om die vraag te kunnen beantwoorden, moeten we misschien zoals Jezus zegt weer de onschuld van een kind krijgen en zo onbevangen “ja” zeggen tegen God.

Zo mogen we straks zelf de namen noemen van de mensen die we bij God in het licht willen brengen. Daarmee mogen we onze emoties laten gaan en onze eigen angsten en onzekerheden over ons eigen leven en het leven van andere mensen waar we ons zorgen om maken voor God neerleggen. Dat het ons vertrouwen in God mag versterken.

Amen.

Pastoor Victor

Wijsheid 3, 1-9; Openbaring 7, 2-4 en 9-17; Matteüs 5, 1-12