O kom, o kom, Emmanuël
Christenen hebben soms wel eens de neiging om zich van de (boze) wereld af te scheiden en te gaan leven in een zelf gekozen isolement. Aan de wereld met al haar oorlog en ellende valt toch niets meer te verbeteren, is dan hun redenering. Laten wij maar wachten op de (weder)komst van de Heer Jezus Christus, want dan komt immers alles goed, dan komt toch het beloofde Rijk van vrede en gerechtigheid? “Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw.”, zou je het lievelingsgezang van deze christenen kunnen noemen. Maar zich afsluiten van de werkelijkheid, van de wereld dat mag een christen nu juist onder geen beding. Een christen is uit het zelfde stof als andere mensen gemaakt (cf. Genesis 2, 7). Er is dan voor een christen al helemaal geen reden om op andere mensen neer te zien, alsof een christen uit zichzelf beter zou zijn.
Toch is er denk ik tussen christenen en andere mensen – als het goed is – wel een groot verschil: christenen zijn mensen van de hoop.