Zondag na Pinksteren 25

Jorwert en Engelbert, 23 en 24 oktober 2010

Zondag van de Farizeeër en de tollenaar.

Jer. 14, 7-10 en 19-22;

2 Tim. 4, 6-8 en 16-18;

Lc. 18, 9-14

 

Gij zijt toch in ons midden, Heer,

uw Naam is over ons uitgeroepen,

verlaat ons niet, Heer onze God.

 

Zo wordt vers 9 uit Jeremia 14, wat we vandaag hebben gelezen, vertaald in ons gezangenboek bij de completen. Het afsluitende gebed van de dag, dat de dag compleet maakt.

Het is ogenschijnlijk maar een klein stukje tekst dat haast als een gebedje klinkt. Maar het is niet onbeduidend. Het heeft heel veel te zeggen. Het is namelijk een aanroep na een constatering. Jeremia brengt het naar voren: “Wij hebben tegen U gezondigd.”

Het was zondigen doordat alles verloren leek. De gebrokenheid van het bestaan kwam heel hard naar voren. Rampspoed had Juda getroffen, overal was er ellende: droogte, honger, oorlog. Het volk kreeg het gevoel dat ze het niet meer konden oplossen. En juist nu, nu hielp God ze ook niet meer! Wat een troosteloze situatie!

In deze troosteloze, uitzichtloze situatie keerde het volk zich tot God en verwachtte redding.

Daarmee confronteert Jeremia ons. Zolang het goed gaat zullen mensen zich weinig van God aantrekken. Ze dwalen af van Gods wegen omdat alles zo vanzelfsprekend lijkt, maar o wee als het mis gaat, dan willen de mensen God maar al te graag houden aan zijn verbond met ons.

Als we het hele hoofdstuk hadden gelezen, dan was ons de context al veel duidelijker geworden. Het volk had namelijk het vertrouwen gesteld in de farizeeërs en die hielden het volk voor dat het geluk niet op kon. Droogte, honger en oorlog zouden het land niet treffen. Het leek wel wat uit te stralen van een superioriteitsgevoel. “Wij zijn het volk Gods, ons kan dus niets gebeuren.” Glashard bleven ze ontkennen dat het ook anders zou kunnen zijn.

Het riep bij mij de herinnering aan het verhaal van Jozef op. Jozef die de dromen uitlegt van Farao en hem daarmee waarschuwt voor de komende ellende. Hij legt Farao uit dat de jaren die goed en overvloedig zijn gebruikt moeten worden om reserves op te bouwen voor slechtere tijden.

 

Dat is iets waar ook wij mee worden geconfronteerd. Ook wij zijn er ingetuind. Gouden bergen die tot in de hemel reikten werden ons belooft. Het geluk kon niet op, ellende was iets voor ver af. En nu?

Nu schuiven we de schuld af op anderen. Wij kunnen er immers toch niets aan doen? Wij hebben het geld toch niet verkeerd belegd?

Nee dat niet. Maar zijn we niet allemaal verantwoordelijk voor hoe de wereld in elkaar steekt? We hebben er toch zelf voor gekozen om de verantwoording over te laten aan de farizeeërs van deze tijd?

Begrijp mij niet verkeerd, farizeeërs is niet een term voor iets wat per definitie slecht is.

De farizeeërs van deze tijd zijn de regeringen, de bankdirecteuren, noem maar op. Net als de farizeeërs zijn ze door mensen op die plekken neergezet. In vers 14 zegt de Heer echter: “Ik heb hen niet gezonden.”

De Heer laat zien, dat ze niet namens Hem spreken, maar zich baseren op andere belangen. Het is of de Heer ons wil zeggen: “Hee, hallo, het zijn maar mensen, ook zij kunnen het fout hebben!”

 

Daarmee komen we aan een ander thema dat hier centraal staat. Niet alleen in de lezingen, maar in ons hele geloof.

Schuld belijden. Toegeven dat je fout zat.

Dat is toch heel herkenbaar. Je eigen fouten toegeven is heel erg moeilijk. Vergelijk het maar eens met kinderen.

Je dochter loopt langs de tafel en stoot per ongeluk een glas melk om. De melk gaat over de tafel heen, het druipt op de grond, het glas is stuk, kortom een chaos. Boos roep je tegen je dochter: “moet je nou kijken wat je hebt gedaan! Ruim dat maar snel op en ga je schamen!” – waarschijnlijk worden er nog wel andere woorden gebruikt, maar die moet je denk ik niet gebruiken in de kerk. – zeker een jong kind zal dan verontwaardigd roepen: “maar ik deed dat niet!” en dan word je als ouder vaak nog bozer.

Maar als je dit goed bekijkt, dan heeft dat kind eigenlijk wel gelijk. Ze deed dat ook niet, althans in haar beleving. Zij had niet de opzet om dat glas om te gooien en al die troep te veroorzaken.

Ze deed echter wel wat anders. Ze lette niet goed op en liep te dicht langs de tafel. Waarschijnlijk had je als ouder ook de glas te dicht op de rand gezet, waardoor het een samenloop van omstandigheden werd.

Nu zou het een sprookjesachtig einde zijn wanneer de dochter toegeeft dat ze niet oplette, en de ouder toegeeft dat het glas verkeerd was neergezet. Samen zouden ze er dan aan kunnen werken om de troep op te ruimen.

 

Dit is het inzicht dat we kunnen krijgen uit de lezingen van vandaag. Bij Jeremia in de schuldbekentenis en bij Jezus in het verhaal van de Farizeeër en de tollenaar. De farizeeër had zijn blik gezet op al het goeds dat hij deed, dat hij niet zondigde zoals andere mensen. Andere mensen die bewust de fout in gingen. Rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers en ook die tollenaar daar. Op zich is het wel goed van de farizeeër om zich bewust te zijn dat hij niet zulke zonden pleegt. Hij dankt God er ook voor dat hij niet zo is. Het is goed voor een mens ook de goede dingen in gedachte te houden. Iedereen is er bij gebaat om complimentjes te krijgen. Het is positieve energie die stimuleert daarmee door te gaan. Het draagt bij tot je eigen levensgeluk.

Maar toch, de farizeeër gaat voorbij aan datgene dat hij misschien niet zo goed heeft gedaan. Waarschijnlijk niet bewust, net als de dochter die het glas per ongeluk omstootte. Maar je zult wel toegeven dat ook de dingen die zonder boze opzet verkeerd worden gedaan, verstrekkende gevolgen kunnen hebben. Jezus wijst mensen er wel vaker op. Denk maar aan het gefixeerd zijn op de wetten, de Torah, waarmee ze God willen dienen. Op zich goed. Maar daardoor gaan ze vaak voorbij aan de bedoeling van een wet. Denk maar aan het kalf dat op Sabbat in de put valt, dat zou je er toch uit halen?

Handelen we dus naar de letter van de wet of naar de geest van de wet.

 

De tollenaar is zich bewust van zijn fouten. Hij slaat zich op de borst en roept: “O God, wees mij zondaar genadig.” Het feit dat hij dit doet, dat hij erkent welke fouten hij heeft begaan geeft hem de ruimte er aan te werken beter te worden. Dat geeft ruimte voor Gods genade. Dat is het spoortje van licht dat God zelf in ons heeft geplant. Dan kunnen we Jezus als redder zien, Zijn voorbeeld volgen en werken aan de verbetering.

Het al om bekende gezegde: “waar twee kijven, hebben twee schuld.” Laat ons inzien wat ons te doen staat. Er is een weg naar het goede en een weg naar het kwade. Als we halsstarrig vast blijven houden aan ons eigen gelijk, dan kan een ruzie niet goed worden beslecht. Wanneer we echter onze fouten inzien en kunnen toegeven, dan kunnen we ook een ruzie bijleggen.

De keuze is aan ons. God heeft ons vrijheid gegeven om te kiezen. Kiezen we er voor om naast al het goede dat we ervaren ook aandacht te hebben voor het slechte dat er ook buiten onze bedoeling is, dan durven we aandacht te hebben voor alle facetten van het leven dat we hier op aarde mogen ervaren. Dan kunnen we zonder angst onze blikken op God richten. Dan kunnen we Jezus aannemen als onze helper en redder. Dan kunnen we voorbeeld nemen aan de weg die Jezus ons heeft voorgeleefd. Dan kunnen we ons leven compleet maken.

En zo kom ik weer bij de completen. Het compleet maken van de dag, symboliseert ook het compleet maken van je leven. Na de Schuldbelijdenis komt de openingshymne met een prachtige tekst:

Tot U, vóór ’t scheiden van het licht,

o Schepper aller dingen

richt uw volk nog één maal zijn gebed,

dat Gij het leidt, dat Gij het redt.

 

en dat Gij ‘t in uw rust bewaart,

         opdat het slapend U ervaart

         en U in ‘t nieuwe licht ontmoet,

         als Gij de morgen opendoet.

 

Met trouw en goedheid, Heer, zijt Gij

         wie U vertrouwt ook ‘s nachts nabij:

         als ‘t in uw licht de toekomst ziet,

         dan vreest uw volk het duister niet.

Dan kunnen we zeggen dat het de Heer is die in ons midden is. Wiens Naam over ons is uitgeroepen en altijd met ons is, ons niet verlaat. In zijn licht mogen we de toekomst zien en we hoeven het duister niet te vrezen.

Amen.

 

Pastor Victor Scheijde